Blauwdruk

Blauwdruk (cyanotypie) werd in 1842 uitgevonden door de Engelse fotograaf John Herschel. Als lichtgevoelige laag gebruikte Herschel een mengsel van kaliumhexacyanoferraat en ammoniumijzercitraat, dat indien blootgesteld aan middelen weggewassen met water. Dan blijft er een stabiele blauwe kleur over, terwijl de niet belichte delen wit blijven .
Het lichtgevoelige papier van Herschel was enkele weken houdbaar. Toepassing was vooral in de artistieke wereld. Anna Atkins (1799 – 1871) publiceerde als eerste fotografische boeken gemaakt met Herschels proces.

Toepassing in de nijverheid

Tegen het einde van de negentiende eeuw was houdbaarheid verbeterd tot een jaar.

Dat maakte het gebruik van blauwdrukpapier mogelijk voor het maken van kopieën van bouwtekeningen en technische tekeningen, zodat de tekenaars verlost werden van het tijdrovende werk van doorslagen maken, ook wel calqueren genoemd.

Om een kopie te maken moet het lichtdoorlatend origineel op het blauwdrukpapier gelegd worden. Vervolgens vindt belichting door zonlicht of ultraviolet lamplicht (booglampen) plaats door het origineel heen. Het blauwdrukprocédé had als voordeel dat het betrekkelijk goedkoop was. Als afdruk kreeg men echter een negatief: de lijnen stonden wit op een blauwe ondergrond. De afdruk moest na belichting worden gewassen in water, wat bij een grote omvang van de vellen moeilijk en tijdrovend was

De gebruikers van kopieerpapieren waren grotendeels te vinden in de industrie en dan in het bijzonder in bedrijfstakken als de machine-industrie, de scheepsbouw, de elektrotechnische industrie en de woning- en utiliteitsbouw. Sinds 1890 was in Nederland duidelijk sprake van een expansie van de industrie. Het aantal mensen dat werkzaam was in de Nederlandse nijverheid nam tussen 1889 en 1947 toe van 380.000 tot 880.000. Tevens maakte de vergroting van de complexiteit van technische producten de behoefte aan bouwtekeningen en kopieën daarvan groter.

In Nederland werd blauwdrukpapier al in de negentiende eeuw door verschillende bedrijven, zoals Ahrend (Amsterdam) en Immig (Rotterdam) aangeboden, in verschillende, soms seizoensafhankelijke, lichtgevoeligheden.

Van der Grinten en blauwdruk

In de Eerste Wereldoorlog begon de leider van de boterkleurselfabriek, Frans van  der Grinten, na te denken over uitbreiding van de produktie met een nieuw produkt. Zo heeft zijn zoon Louis in 1918 proeven gedaan met gordijnkleurstoffen. Tegelijkertijd werd literatuur verzameld over het maken van blauwdrukpapieren. Essentieel bij de fabricage van blauwdrukpapier was de samenstelling van de vloeistof, waarmee het grondstofpapier werd geprepareerd. Er was chemische kennis en laboratoriumonderzoek nodig om een preparaat met de juiste eigenschappen te ontwerpen. Het opbrengen van de laag vloeistof op een grondstofpapier, het zgn. prepareren, was in principe een eenvoudige techniek, die voornamelijk ambachtelijke kennis vereiste.

Louis van der Grinten moest zich op een bestaande markt zien in te vechten. Omdat deze markt groeimogelijkheden bood, moest het voor een nieuwkomer wel mogelijk zijn zich een plaatsje te veroveren. Nadat Louis uit de literatuur recepten had gehaald, begon hij met eigen proeven. Bij de Nederlandse marktleider op blauwdrukgebied, de firma Immig te Rotterdam, bestelde hij belichtingsapparatuur en het blauwdrukpapier van de verschillende concurrenten werd grondig onderzocht.

Louis beperkte zich niet tot imitatie van bestaande produkten, maar probeerde een produkt met verbeterde eigenschappen te maken. Venlo was voor fabricage en afzet van het weinig duurzame snelwerkende blauwdrukpapier op de Nederlandse markt ongunstig gelegen. Daarom richtte hij zijn onderzoek op het verhogen van de lichtgevoeligheid van lang houdbaar papier. In 1919 begon Van der Grinten met de produktie. De eerste vellen werden met de hand geprepareerd, en op Sinterklaasavond 1919 deed de eerste prepareermachine haar intrede.

Behalve de houdbaarheid en de lichtgevoeligheid van.het papier waren de helderheid van de lijnen en de donkerte van het blauw belangrijke factoren bij de afzet. Aangezien het moeilijk was deze eisen te optimaliseren, moest een afweging van belangen gemaakt worden. Dat leidde ertoe dat Van der Grinten na enkele jaren het blauwdrukpapier al in zes verschillende kwaliteiten aanbood.

Intussen werd onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van reproduktie met andere chemicalien.

(bron: Van Boterkleursel naar kopieersystemen, ISBN 90 68903 394 2)